Benaming voor de groep komische figuren die de hoofdrol spelen in het Antwerpse
poesjenellenspel. Het zijn
stangpoppen en ze treden op in de
Poesjenellenkelder. De Voddebalen, zo genoemd omdat ze armoedig, in vodden
gekleed gaan, zijn de lievelingen van het publiek, dat vroeger voornamelijk uit armelui bestond. Hun aanvoerder is
De Neus. De anderen zijn de Grijze,
De Kop, Peeke Roelants en de stotteraars De Bult en De Schele. De mannekes zeggen wat hun voor de
mond komt, voor de hoge adel hebben zij niet de minste eerbied. Hun conversatie is doorspekt met vieze woorden en
dubbelzinnigheden. In een gesprek met de koning zegt De Neus: 'Potje schijt, sire, ze liege.' De Kop: 'Pappeur, potje schijt
genadige keutel, ze zolle hunnen kak inhauwen.' Een van de successtukken is 'De leeuw van Vlaanderen', 'groot histeriek drama met
zang in zes scheufkes'
(Ik gon ekik is pisse, 'k gon ekik is kakke!' En hij gaat schielijk af. Maar
ook het publiek zelf is rap en grof van tong. Als de spelers tijdens het optreden de zware poppen wat al te veel lieten zakken,
dan riep men: 'Der zit er weer een te kakke.' De
toeschouwers van zo'n spektakelstuk kregen een programma uitgereikt. Behalve het te
spelen repertoire vermeldde het 'Allergemeene slikkingen' ('verbodsbepalingen'), zoals: 'Die ajuin, artsoep, sterken djim, of
diergelakke lekkernijen gegeten hebben, worden verzocht niet te veul te zuchten. Buiten de stoof en de lamp, de Neus en de
Schele, is het niet toegelaten hier te stinken.'
Zie ook
Akketatje.
|
Illustratie uit: Poppenspe(e)lkwartet.
Auteurs: Hetty Paërl, Otto van der Mieden.
Impressum: Oostelijk Kunstbedrijf, Vorchten (1991).
Stamboeknummer: 72.787. |