Door kerkelijke of wereldlijke overheden werd
poppentheater soms als zondig gezien. Zo werden in 1601 in het dorp Eppegem, gelegen tussen
Mechelen en Brussel, een
Poppenspeler en zijn vrouw opgesloten vanwege het opvoeren van 'scandaleuze spelen'. In de
beschuldiging stond dat Petrus en Paulus bellen met een 'sotcappruyn'
(Zotskap) op het hoofd hadden, en dat een minderbroeder danste met de
Duivel en ook met een 'vrouwken'. Het paar moest voor het gerecht verschijnen. De man werd
veroordeeld tot een geldboete en zijn poppen werden voor zijn ogen verbrand. De vrouw bracht het er slechter af: ze werd
ter 'examinatie' op de pijnbank gelegd en de volgende dag trof men haar dood aan in de cel. Deze gebeurtenis speelde zich
langgeleden af, maar ook in onze tijd zijn er mensen die Poppenspel als zondig zien. Zo mag 'de dag des Heren' volgens een
bepaald volksdeel niet door vermaak ontheiligd worden. Een Poppenspeler ontving hierover eens een brief, met daarin het
volgende: 'Het spijt ons heel erg dat u voor deze, voor christenen toch al moeilijk aanvaardbare vrijetijdsbesteding, de zondag
gebruikt. Bovendien brengt u nu anderen ook in de gelegenheid tot zonde.' Een kleuterschool hier te lande vroeg de gemeente
in 1974 om financiële medewerking voor de aanschaf van een
Poppenkast. Voor een raadslid van de Protestants-Christelijke Unie was dit onbespreekbaar.
Hij antwoordde: 'Ons standpunt is dat ook in het onderwijs God boven alles staat en niet de mens tot middelpunt wordt gemaakt.
In het Poppenkastspel is dat laatste het geval. Het komt bovendien voor, dat
Jan Klaassen door
Katrijn geducht de les wordt gelezen. Wij zien dat als een vorm van gezagsaantasting.'
Zie ook Politiek (als) Poppenspel.